12 Woensdag 31. 01. 2024
gaan, het lot van paarden en de gruwel
van silicose (stoflongen) waaraan
zijn grootvader overleed. Míjn
moeder werkte begin jaren vijftig
als verpleegkundige in het ziekenhuis
in Kerkrade. Nog aan het eind
van haar leven beklaagde ze het vreselijk
lot van de longpatiënten, die
zich op de rand van het bed naar
adem happend moesten schikken in
een onontkoombare dood door verstikking.
De longafdeling was de hel.
Gedichten
Kusters’ boek staat niet alleen vol
met aparte verhalen, maar ook met
prachtige foto’s over een tijd die al
eeuwen voorbij lijkt te zijn. Mijnwerkers,
in alle mogelijke houdingen, zagend,
wrikkend, borend, hamerend,
stuttend, scheppend en slepend.
Sjoeften, heette dat. Foto’s ook van
ontzaglijke mijnterreinen, ziekenhuizenafdelingen,
rouwstoeten en
blaaskapellen. Foto’s uit het persoonlijk
familiearchief. Daarbij
heeft Wiel Kusters ter illustratie her
en der gedichten toegevoegd, zoals
dit gedicht uit De gang
Geen boom maar zwarte
bladeren aan die boom
geen bladeren aan die boom maar
zwarte
handen in mijn droom
wie plukte?
literaire hoek
In de Literaire Hoek besteden
verschillende Limburgse auteurs,
verenigd in de Werkgroep Limburgse
Schrijvers, wekelijks aandacht
aan lezen en literatuur in Limburg.
Vandaag: Peter Lenssen over Wiel
Kusters.
Blauw Sjuut is de heraut van de vastelaovend
strenge gilderegels gedraagt wordt
als lid geroyeerd, de onderlinge sociale
controle daarop is groot. Overmatig
alcoholgebruik is absoluut
verboden. De tocht is bovendien een
uitputtingsslag, fit blijven is daarom
nodig.”
Het Gilde is van oudsher een mannenbolwerk.
„Iedereen mag solliciteren
hoor, dames eveneens. Dat
heeft na een hilarische kennismaking
niet tot lidmaatschappen geleid.
Wat in het vat zit verzuurt evenwel
niet, dus je weet maar nooit.”
Voormalig stadsprins Marc I was het
ketelbinkie in 2016. „Als kind ging ik
met mijn ouders vaker op vrijdag
naar de intocht. De kanonslagen, de
uniformen, het schip en alles erom
heen, ik vond het magisch. Dat ik nu
spreekstalmeester ben? Daar ben ik
trots op. Ik lees het jaar door intensief
de krant, volg actualiteiten op de
voet en leg het nodige vast. Met als
doel beslagen en gevat ten ijs komen
als ik autoriteiten en gezagsdragers
een carnavaleske oorvijg geef. Dat
we zelf incasseren? Dat hoort erbij,
het is vast onderdeel van dit spel.”
De Blauw Sjuut licht maandag 5
februari voor de 72ste keer het
anker voor haar traditionele reis
door de euregio. Het Pancratiusplein
in Heerlen is het vertrekpunt,
het narrenschip legt er vrijdag voor
vastelaovend weer aan. Tijd voor
een gesprek met Marc Baadjou,
Moelemeëker van het Gilde van de
Blauw Sjuut.
„Nadat burgemeester Roel Wevers
ons na het drinken van een oorlam
uitzwaait, dopen we eerst de gasten.
Onder hen oud-prins Rik I van De
Winkbülle, die tijdens de tocht het
ketelbinkie is. Als laagste in rang
heeft hij toch een belangrijke functie:
waar noodzakelijk helpt hij de kapitein
en de bemanning om hun taken
perfect uit te voeren. Na de doopceremonie
gaan we onder luid gebeier
van de kerkklokken buitengaats.”
Rond 2600 voor Christus al sleepten
de Babyloniërs een narrenschip bij
festiviteiten door de straten. Het Gilde
houdt 1133 aan als geboortejaar
van een schip, dat voor het eerst
werd gebouwd in Kornelimünster.
De Winkbülle claimden dat in 1949
als ‘hun’ Sjuut. Slechts vier keer voer
de schuit niet uit: de watersnood in
1953, de Golfoorlog van 1991 en corona
waren daar debet aan. „Als ambassadeurs
van Limburgse vastelaovend
is onze opdracht het carnavalsfeest
aan te kondigen”, legt
LIMBURG
Verhalen uit de provincie
Door Hub Bertrand
Voor u geselecteerd!
Op deze pagina presenteert de
redactie van VIA opmerkelijke
verhalen uit Limburg
De Blauw Sjuut gaat in de week vóór carnaval op ruim dertig plaatsen voor anker. Archieffoto John Peters
Baadjou uit. „Op ruim dertig plaatsen
gaan we voor anker, weer of geen
weer. Denk aan gemeentehuizen,
zorginstellingen, scholen of tehuizen
voor ouderen en overhandigen we
cadeaus namens onszelf en Heerlen.
Onderweg overnachten we voor eigen
rekening in hotels of een B&B,
onze foerier zorgt ervoor dat we aan
boord niets te kort komen. Naast de
Puutsjorde die elk bemanningslid
naar eigen inzicht uitreikt kennen
we de seizoens- en de kapiteinsorde.
Nieuw dit jaar is een speciale medaille
voor jeugdprinsen en -prinsessen.”
In een gedicht uit 1413 over de Blauw
Sjuut is sprake van een bemanning
die bestaat uit rijkeluiszoontjes,
kooplieden, vraatzuchtige monniken
en geile nonnen die niet vies waren
van een orgie minder of meer.
Hoe anders is dat tegenwoordig.
Baadjou: „Wie zich niet volgens de
Een gedicht dat ik eerst plaatste in
het licht van uitbuiting en karige
mijnwerkerspensioenen, daarna,
nadat ik las over de fysieke neergang
van Kusters vader, een nog heviger
emotionele lading krijgt.
Of neem de volgende dichtregels,
eveneens uit De gang:
Ik lichtte de onderkant van je masker
op
zolang je ademt zei je zink je niet
Verdrinking
Wiel Kusters schrijft: ‘Naar aanleiding
van een mijnramp in India, niet
zo lang voor zijn dood, zei mijn vader
tegen mij dat verdrinken in de mijn
hem het allerergste leek. Nooit eerder
had hij over angst gesproken.
Nu deed hij het, misschien omdat ik
intussen was beginnen te schrijven
over de mijn.’
Zo lang je ademt, zink je niet…
Ik zag Kusters vader voor me, dacht
aan mijn moeder op die longafdeling
en de volstrekte hulpeloosheid die
ze als verpleegkundige moet hebben
ervaren.
Wiel Kusters, In en onder het dorp, Uitgeverij
Vantilt, 2012. Wiel Kusters, De gang, Uitgeverij
Querido, 1979.
REGIO
Boeken die een lezer beroeren
Hoewel geboren in Kunrade, beleefde
ik mijn jeugd op de Heëlebaan, een
kleine wijk in Heerlen die ik in de jaren
zestig van de vorige eeuw zag
uitdijen tot een stadsdeel van formaat.
Vlak ernaast lagen Sjpekhei
(Spekholzerheide, red.) en Terwinselen,
die bij Kerkrade hoorden, in
veel opzichten vergelijkbare wijken.
Mijn opa werkte als mijnwerker in
de Willemien, in Terwinselen, de
mijn waar ook de vader van dichter
Wiel Kusters werkzaam was.
In 2012 publiceerde Wiel Kusters
zijn boek In en onder het dorp, met
herinneringen aan zijn jeugd in
Sjpekhei. Ik had als student in
Utrecht al kennis met hem gemaakt,
toen ik de dichtbundel De gang las,
waarin hij zijn persoonlijke relatie
met zijn vader en met de sinistere
ondergrondse mijnwereld een gezicht
gaf. Het lezen en interpreteren
van die gedichten betekende, mede
door het gebruik van zijn vervreemdende
verbeeldingen en taal, voor
mij een bijzondere zoektocht naar
mijn eigen verleden. Lange tijd had
ik het gevoel dat Kusters in zijn gedichten
zichzelf prijsgaf, tevens een
wereld versluierde. Het was fascinerend.
Wat bedoelde hij precies?
Antwoord
In zijn boek In en onder het dorp gaf
hij jaren later antwoord op een aantal
van mijn vragen, door middel van
verhalen over familieleden en de rol
die de mijn speelde in hun leven,
over zijn vader Arnold, moeder Fina
en andere gezinsleden, de opkomst
en bloei van de mijnindustrie, de impact
van werken aan het kolenfront,
crisis, angst om ondergronds te
Wiiell Kustterrs.. FFoottoo Uiittggeevveerriijj
Vaannttiilltt / Stteeff Veerrssttrraaaatteenn
DOOR PETER LENSSEN